Door de desbetreffende woorden en zinnen te oefenen, leren de leerlingen te zeggen welke sport ze (niet) leuk vinden en (niet) graag doen, en begrijpen ze het als iemand zegt dat iets niet mag. Ook leren ze twee moeilijke klanken, de ‘eu’ in leuk en de ‘ui’ in duiken. Elena heeft sportdag op school. Ze is blij, ze vindt sporten leuk!